Zonsopgang

Zonsopgang ( fragment )

 

Sluipend ga ik

langs de meidoornheg.

Bij het merelnest

blijf ik even staan.

 

Het vrouwtje zit,

het kopje draait.

Ze kijkt me aan.

 

Boven haar

in de berkeboom

zingt de merelman

een melodieus gezang.


Ja, mannetje,

jij en ik, kennen elkaar

nog van vorig jaar.

Jij,

twee witte pennen in je staart.

Ik, de man

die de vlaamse gaai verjaagt.

 

De vogels, laat ze!

 

Water

veel water

draag ik naar de rozen.

 

Nevelstappen

blijven achter in het gras.

Uitgewist.

Wie zal weten dat ik het was?